Kunst en calvinisme; het lijkt niet samen te kunnen gaan. Het streven naar soberheid van calvinisten zou de kunst onnodig verklaren. Maar is dat wel zo? Waar de beeldenstormers in 1566 nog fel gekant waren tegen alle vormen van Bijbelse verbeelding, schilderde de calvinistische Rembrandt ongeveer honderd jaar later doeken vol Bijbelse voorstellingen. En de theoloog Abraham Kuyper kwam zelfs met een neocalvinistische kunstfilosofie op de proppen. Wat vinden aanhangers van deze christelijke stroming eigenlijk van kunst, en waarom? En verandert de calvinistische visie in de loop van de tijd? In deze serie wil ik je graag antwoorden geven op deze vragen. De serie bestaat uit drie delen die elk een tijdsperiode beschrijven. Dit keer: Rembrandt en een gouden eeuw.
Na de Reformatie ontstond een bloeiperiode in de kunst. Namen als Rembrandt van Rijn, Johannes Vermeer en Jan Steen klinken je vast wel bekend in de oren. De hamvraag is dan natuurlijk of dit te maken had met de calvinistische theologie. Of vormde die leer juist een barrière?
Veel kunsthistorici zeggen dat het calvinistische denken inderdaad een struikelblok voor de kunst was. De culturele bloei van de Noordelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw had men te danken aan de katholieke Zuidelijke Nederlanden. Het inzicht dat het calvinisme negatief zou staan ten opzichte van de beeldende kunst, zou worden ondersteund door de visie van Calvijn.
Andere wetenschappers zien juist een duidelijke relatie tussen het protestantisme en de typisch calvinistische kunst in de zeventiende eeuw. In de zeventiende eeuw waren het vooral calvinisten die een handeldrijvende, bestuderende en culturele elite vormden en dus een belangrijke rol speelden in de kunst. Tegelijk was er sprake van religieuze pluriformiteit en tolerantie ten opzichte van andersdenkenden. Katholieken speelden ook een belangrijke rol in de productie van kunst (zie het schilderij van de doop van de kamerling >). Niet de religieuze achtergrond, maar de “skills” van de kunstenaar golden als bepalend in zijn of haar carrière.
In ieder geval is duidelijk dat er in de tijd na de Reformatie iets veranderde in de kunst. Schilderijen in kerken die dienden ter aanbidding werden verwijderd. In de plaats daarvan kwamen borden met Bijbelse teksten. Er bleek wel plaats voor schilderijen zonder religieus thema, zoals portretten en historische schilderijen. Deze hingen echter vaak niet in het centrum van de kerk, maar bijvoorbeeld in de consistorie, de ruimte waar de kerkenraad bijeenkwam.
Niet alleen het interieur van kerken veranderde. De hele schilderkunst ging een andere koers varen. De Reformatie bevorderde een verbreding van het esthetisch bewustzijn; er kwam meer kunstzinnige aandacht voor Gods aanwezigheid in het dagelijks leven. Dit had tot gevolg dat nieuwe genres zich ontwikkelden. Het stilleven bijvoorbeeld, waarin de symboliek de kijker herinnerde aan de schoonheid van de schepping, de vluchtigheid van het leven, verzoekingen en de zonde (zie het stilleven >). Ook het landschap werd populair, om in navolging van Calvijn de schoonheid van de natuur te bejubelen.
Niet iedereen volgde Calvijns kunstfilosofie zo strikt na. Er ontstonden twee stromingen in de zeventiende-eeuwse Nederlanden. Ten eerste een groep kunstenaars die zich consequent hielden aan Calvijns kunstfilosofie. Jan Victors behoorde bijvoorbeeld tot deze stroming (zie het schilderij over Naomi en Ruth >). Men bekritiseerde afbeeldingen van God en keurde naaktheid en erotiek af. Bovendien maakten kunstenaars uitsluitend Bijbelse schilderijen over gebeurtenissen uit het Oude Testament. Dit gedeelte van de Bijbel functioneerde volgens Calvijn als een moraal, waaruit mensen konden leren hoe ze zich behoorden te gedragen.
De tweede groep ging vrijer te werk dan de eerste stroming. Rembrandt van Rijn behoorde tot deze beweging. Hij beeldde Christus in veel van zijn werken wel af en legde daarbij de nadruk op zowel de menselijke als goddelijke natuur van Jezus (zie het schilderij van de Hemelvaart >). Waar Calvijn beweerde dat God niet in beelden te vangen is, deed Rembrandt daar wel een poging toe, bijvoorbeeld door het gebruik van licht.
Kortom, de kunstzinnige bloei na de Reformatie was nog niet zo eenvormig als weleens gesuggereerd wordt. Zowel katholieken als protestanten deden mee in de kunstproductie. Tegelijk is wel duidelijk dat een min of meer 'calvinistische kunststroming' is ontstaan. Een stroming die schoonheid ziet in alle aspecten van het leven en zich verre wil houden van kunst dat dient om God te aanbidden. Het volgende en laatste deel van de serie bespreekt in vogelvlucht wat er terecht is gekomen van die calvinistische kunststroming vanaf de achttiende eeuw tot nu.
~
Meer weten? Ik raad je dan aan om het boek Kunst D.V. (ISBN: 9789463690706) te lezen. Neem ook eens een kijkje op de website ArtWay.eu.
Deze serie is gebaseerd op een paper dat ik eerder schreef voor mijn studie. Neem contact met me op als je meer wilt weten over dit paper en de literatuur die ik daarvoor heb gebruikt.
Abraham Bloemaert was een succesvol katholiek kunstenaar in Utrecht, midden in de calvinistische Noordelijke Nederlanden. Hij maakte dit altaarstuk rond 1620-1625.
Eén van de populaire 'calvinistische' genres was het stilleven. Het waren meestal vanitas-stillevens: ze herinnerden de kijker aan de vergankelijkheid en ijdelheid van dit leven (> Prediker 1). Dat is ook in dit schilderij van Willem Claeszoon Heda te herkennen: een beker is omgevallen en de citroen kan er wel lekker uit zien, maar is in werkelijkheid zuur. De eenvoudigheid van de maaltijd in vergelijking met andere schilderijen duidt mogelijk op soberheid.
Dit schilderij is een verbeelding van het Oud-Testamentische verhaal van Naomi en Ruth (Ruth 1:16-17). Het werd gemaakt door Jan Victors, die de voorschriften van Calvijn strikt navolgde.
Rembrandts schilderij over de Hemelvaart is gemaakt in 1636. Uit onderzoek met röntgenfoto's is gebleken dat bovenin eerst God werd afgebeeld. Rembrandt heeft daar later een stralenkrans met witte duif overheen geschilderd. Wellicht conformeerde hij zich aan de calvinistische opvatting dat God niet afgebeeld kon en mocht worden. Het doek was namelijk bestemd voor de protestante stadhouder Frederik Hendrik. Desondanks beeldt hij Jezus wel af en speelt hij met licht als symbool van goddelijkheid.
Reactie plaatsen
Reacties